IN THE SPOTLIGHTS!
Een appje van het andere Damesmeisje. Gezellig! En nu natuurlijk via Signal, zoals elke rechtgeaarde linkse-paarse kerk-woke-activiste betaamt. Ze stuurt me het artikel Spotlight op ons! van auteur Stella Bergsma, met daarin een cursus Heren decentreren, compleet met zeven doe-het-zelf stappen om vrouwen meer in de schijnwerpers te zetten. Want, zo stelt Bergsma, vrouwen houden alles draaiende, terwijl alles om mannen draait. Kijk goed om je heen, lees de kranten en je weet hoe waar dit is. Overal opgeblazen baasjes, die denken dat de hele wereld alleen om hen draait. Die gaan ons never nooit niet op de eerste plaats zetten. Tijd dus om de man te decentreren: weg met zijn blik en doelen uit het centrum en huppekee, de vrouw met haar visie en ambities erin.
Bij stap 1 moet ik meteen erg lachen, vanwege het onweerlegbare argument: ‘Dump God, de meest centrale man die er is. Het idee dat ie alles heeft gecreëerd? Daar gaat het natuurlijk al mis. Iedereen weet waar het leven echt vandaan komt.’ En ook de andere stappen spreken aan. Vanaf nu ben ik een niet-lach-soldaat, die flauwe, vrouwonvriendelijke grapjes niet meer beloont met een geforceerde glimlach, ik hempathiseer niet meer – geen medelijden meer met the boys -, ik ga hemterrumperen -jammer alleen dat de meeste vergaderingen het tegenwoordig zonder mij moeten stellen- en word -nog meer- een nee-ninja. Van mijn eigen gezelschap genoot ik sowieso al, dus die stap hoef ik niet meer te zetten. Helemaal opgekwikt door het artikel valt diezelfde dag mijn oog op een zeer inspirerend gedicht van dezelfde Stella Bergsma:
Oud
Ik ga schitterend oud worden
met bladgoud op mijn schouders als schubben
met fede en haren van aria’s
u kent dat wel en een jas van zon
blinkend zal ik alles betreden
ik zal niet halfslachtig doodgaan
maar soepel door de sterfbedyoga
ik ga mijn jaren zo glanzend dik uitsmeren over mijn leven
zo vlezig zullen mijn feesten zijn
ik zal voortdurend weids gebaren
en af en toe ‘waarrimpel’ roepen
ik zal een tooi dragen: zo mooi als niet bestaat
de wijsheid zal uit me golven in honing
ik ga zo gebrekkig zijn dat gezonden me benijden
ze zullen hun ledematen kapotslaan
om zo te mogen kraken als ik.
Schitterend oud worden, dat lijkt me wel wat! Minstens zo goed kan ik me vinden in de handreikingen van de jong overleden Britse filosoof en socioloog Gillian Rose. Volgens haar zou een goede denker moeten beschikken over drie kwaliteiten: eros, aandacht en acceptatie.
Intellectuele eros betekent een leven lang hongerig blijven naar kennis en je emotioneel verbinden met de wereld en haar mysteries.
Aandacht gaat over nooit uitgeleerd zijn en met een vrije bik van een beginneling onderzoekend blijven kijken naar dat wat je dacht te kennen. Door langdurig schouwen stuit je altijd op iets nieuws.
Acceptatie wil voor Rose zoveel zeggen als: je moet losjes omgaan met je eigen gelijk.
Eigenlijk is dat precies zoals de Damesmeisjes in het leven willen staan, samen en in hun eentje. Schitterend oud worden, met intellectuele eros, met aandacht en met acceptatie. Afgeblust met een scheutje nee-ninja, een wolkje niet-lach-soldaat en genietend van elkaars gezelschap. En: in de spotlights! Wat wil een vrouw nog meer?
Varkentje
Roots
DE MEESTER VAN DE LAGERE SCHOOL
Het is een koude winterochtend. Jongere zus en ik lopen door het centrum van Sittard. In dit Limburgse stadje zat ik ooit op het Bisschoppelijk College (’t Kleesj), een van de zes eerste meisjes die intraden in dit voormalige priesterbolwerk met zo’n 800 jongens. Een spannende tijd vol grote onzekerheden voor een schichtig pubermeisje. Nu lijkt dat alles heel ver weg. We passeren café De Hollande, waar oudste broer ooit een bekende elektronicawinkel had. Aangekomen op de Markt gaan we op zoek naar restaurant Down Under. Voor ons stapt een oudere heer met alpinopet naar binnen. Het blijkt onze afspraak, die galant een bosje rozen overhandigt als welkom, voor iedere zus eentje.
‘Jullie zeiden vroeger meneer Walraven,’ corrigeert Frans Walraven me, als ik hem aanspreek met meester Walraven. Vreemd hoe de tijd zoiets als een aanspreektitel kan vervormen. Maar hij heeft gelijk. We bestellen koffie met wat lekkers en halen geanimeerd herinneringen op aan een lang vervlogen tijd. Meneer Walraven was onze meester op de lagere school in ons geboortedorp Holtum. Jongere zus kreeg les van hem in de 3e en 4e klas, ik waarschijnlijk alleen in de 4e. Beiden hebben we goede herinneringen aan hem en aan meneer Kramers van de 5e en 6e klas. Om dat te bewijzen haalt Jongere zus trots haar herbarium met planten en knipsels tevoorschijn. Meneer Walraven nam ons mee wandelen in de bossen, leerde ons over inheemse planten, liet ons herfststukjes maken en gaf op een bijzondere manier muziekles. Dat dat allemaal kon had hij te danken aan de hoofdonderwijzer, meneer Kramers, zo vertelt hij. Die gaf hem als beginnend leraar alle vrijheid om zijn leerlingen, maar ook om zijn eigen kwaliteiten te ontdekken. Nog steeds vindt hij dat heel vooruitstrevend voor zo’n klein dorpje. Het is niet voor niets dat Jongere zus altijd contact is blijven houden, iets waarvoor ik haar nu hartstikke dankbaar voor ben. Niet dat meneer Walraven meester van de lagere school bleef. Hij studeerde ondertussen wiskunde en vertrok naar de Mulo in Susteren als wiskundeleraar die ook Nederlands gaf. Later, in 1973, werd hij leraar Nederlands aan hetzelfde Bisschoppelijk College, dat ik inmiddels had verlaten. Daar bleef hij tot 2001. Ook na zijn pensioen bleef hij actief, zoals nu, bezig met de heruitgave van ’t Gruin Buikske van ’t Zittesj, een spellingsgids voor het hedendaagse Sittardse dialect.
Als er even een stilte valt, reikt Jongere Zus me een opgevouwen papier aan. Ondertussen verbergt ze angstvallig een pakje in haar tas. Ik ga er eens goed voor zitten en lees voor hoe een meester van een lagere school een nooit vergeten opmerking maakte tegen een klein meisje van 10 jaar. Als meneer Walraven even later het pakje openmaakt met daarin mijn boek Waarachtige Verhalen, zijn we allebei aangedaan. ‘Jij wordt later schrijfster,’ zei hij 61 jaar geleden na lezing van een opstel. En ik werd wat de meester had voorspeld.
![]()
DE CIRKEL IS ROND
![]()
Het boekje De schrijfster van Dick Bruna ligt al vele jaren op mijn bureau. Het staat symbool voor een gebeurtenis toen ik een meisje van ongeveer 10 jaar oud was. Ik zat in de vierde klas van de lagere school en we moesten een opstel schrijven. Toen meester Walraven de volgende dag mijn opstel teruggaf met een cijfer, zei hij: ‘Jij wordt later schrijfster.’ Ik herinner me tot op de dag van vandaag hoe trots ik was. Schrijfster worden, dat was wat ik wilde!
Misschien kwam dat door mijn vader, Leo M. Meuris. Want in diezelfde tijd schreef hij, een dorpsjongen die nog nooit uit Limburg was weggeweest, het boek: Ontmoetingen onderweg. Het vertelt over een man die, op het moment dat de klok stilstaat, zijn sandalen aantrekt en gaat zwerven door Europa en allerlei avonturen beleeft. Maar tussen de zinnen door gaat het ook over mijn romantische vader, die het liefst schrijver en kunstschilder had willen worden. Die droom stierf een stille dood, want hij kreeg een groot gezin dus er moest brood op de plank komen.
Ik wilde dus boeken schrijven, net als mijn vader, en besloot daarom om Nederlands te gaan studeren. Maar ook mijn droom ging aan diggelen. Als oudste meisje in een katholiek milieu bleek dat niet de bedoeling, naar de universiteit gaan was alleen voorbehouden aan jongens. En zo ging ik, zeer tegen mijn zin, al op mijn 17e werken, leerde typen, stenograferen en notuleren, en werd secretaresse. Al gauw kreeg ik door dat woorden geven aan wat ik van dingen vond er niet in zat, ik schreef vooral op wat andere mensen dachten en zeiden. Dankzij de tweede feministische golf brak na 15 jaar administratief werk het glazen plafond. Ik werd beleidsambtenaar bij het stadsdeel Osdorp en maakte al snel carriere in allerlei leidinggevende functies.
En toen kwam ik op De Nieuwe Ooster terecht. Ik wist meteen met grote zekerheid dat dit mijn bestemming was. Maar wat ik me in het begin niet realiseerde was hoe bijzonder het was dat er een vrouw aan het roer stond van de grootste begraafplaats van Nederland. Daar wilde men meer van horen en al gauw volgde de vraag van vakblad De Begraafplaats om columnist te worden. Andere vakbladen volgden, en zelfs het dagblad Trouw bood me een jaar lang een podium.
Het kon niet uitblijven, een oude wens kwam weer tot leven. Ik wilde schrijfster worden! En concreet: ik wilde een boek schrijven over De Nieuwe Ooster. Maar ook nu ging het anders. Een bekende Amsterdamse uitgever wilde wel mijn idee en materiaal, maar zelf schrijven? Geen sprake van, daar had hij eigen mensen voor! En vervolgens, ik was inmiddels verhuisd naar het noorden van Friesland en met pensioen, ging iemand anders met een goed idee van me aan de haal. Vanaf dat moment ben ik andere dingen gaan doen.
Het is 2022. Juist op het moment dat ik het gevoel heb creatief een beetje dood te bloeden, komt het boek The Artists’ Way van Julia Cameron op mijn pad, een wereldwijde bestseller over het herontdekken van je creatieve vuur. 12 weken lang werkte ik een dag in de week aan allerlei opdrachten. En al bij het eerste hoofdstuk werd duidelijk dat ik maar 1 ding wilde: een boek schrijven over De Nieuwe Ooster. En: ik wilde niet meer afhankelijk zijn van andere mensen. Nogal overmoedig besloot ik om dat boek dan maar zelf uit te geven.
Het is de laatste week van de cursus. Julia Cameron eindigt hoofdstuk 12 met de woorden: ‘En nu ben je klaar en nu zal je eens wat gaan beleven de komende week’. En zie wat er gebeurt. In de week erna krijg ik een mailtje in mijn mailbox van een onbekende organisatie uit Leeuwarden. Het is een uitnodiging voor een workshop boeken uitgeven. Die workshop wordt gegeven door een enthousiaste Friese uitgever, die maar een ding wil: mooie boeken maken. Maar dan moeten die boeken wel over Friesland gaan of in de Friese taal. Maar, zegt de enthousiaste man, als je vragen hebt kan je me altijd mailen en zeggen: Hé Eddy, ik heb een idee.
Dat was precies wat ik deed, want ik had namelijk wel een idee, maar geen idee hoe ik dat moest aanpakken. De enthousiaste man belde me, we maakten een afspraak en spraken samen een uur lang over de opzet van het boek. Op het einde van het gesprek zei hij: ‘Zet dit maar op papier, dan spreken we elkaar over een maand weer’. Verbluft vroeg ik wat hij bedoelde. ‘Het lijkt me een mooi boek, ik zie dat wel zitten’, was zijn antwoord.
En zo besloot een enthousiaste Friese uitgever de provinciale grenzen te overschreden. Hij gaf vorm aan het boek dat in mijn hoofd had. Ik kon vertellen over de belangrijke cultuurhistorische betekenis van de begraafplaats waar ik directeur was. Ik kon laten zien hoe complex de bedrijfsvoering is en hoe belangrijk deze maatschappelijke taak. En ik kon een ode brengen aan de mensen die werkten en werken op De Nieuwe Ooster. Zeventien jaar deelde ik met hen lief en leed. Dankzij hen had ik de mooiste baan van Amsterdam.
Als ik groot ben word ik schrijfster
En ik schrijf dan elke dag
Over dingen die ik hoorde,
Die ik zag of zelf bedacht.
Afgelopen vrijdag vond de presentatie van Waarachtige Verhalen plaats. Ik vertelde dit verhaal, terwijl het andere Damesmeisje me vanaf haar zitplek bemoedigend toe knikte. Toen ik ’s avonds thuiskwam, liep ik naar mijn boekenkast, en zette mijn boek Waarachtige Verhalen naast Ontmoetingen Onderweg, het boek van mijn vader. Dat ik dat eindelijk kon doen, 61 jaar na de opmerking van meester Walraven, is een groot geluk. Voor mij is de cirkel rond.
Meer weten? www.uitgeverijlouise.nl
LANDSCHAPSPIJN
We lopen de wandelroute tussen Holwerd en Dokkum. Vroeger reed hier het Dokkumer Lokaeltjse, een boemeltreintje vanuit Leeuwarden via allerlei dorpjes naar het noorden van Friesland. In het landschap zie je de sporen terug. Soms een stukje spoorbaan, soms een hedendaagse markering bij wat vroeger een spoorwegovergang was, soms een infobord. Het is lang geleden dat we hier liepen, minstens tien jaar. Toen vond ik het alleen maar mooi. De blauwe luchten, het groene landschap, de witte wolkenpartijen, het wijdse vlakke land. De rust en de ruimte. Kennelijk zag ik toen niet, wat ik nu wel zie. Of liever: niet zie. Geen weidevogels. Geen insecten. Geen vlinders. Geen wilde bloemen in de berm.
Het landschap hier is hartstikke dood. Echt hartstikke dood. Het enige dat hier nog leeft zijn het raaigras en de uitgebreide aardappel- en maisvelden. Stevig doorstappend moet ik denken aan dichter en schilder Armando. Hij introduceerde in de jaren zeventig de term ‘schuldig landschap’ voor een landschap waar in het verleden verschrikkelijke dingen hadden plaatsgevonden. De bomen groeiden door, de bloemen bloeiden en ondertussen werden er miljoenen mensen vermoord in de concentratiekampen. Jan Wolkers zei het anders: ‘Je kijkt naar de hemel en je begrijpt niet dat dat blauwe uitspansel boven die ontzetting heeft gestaan, even onaangedaan en vredig als boven een wei met bloemen.’
Kan je dit landschap een schuldig landschap noemen? In eerste instantie druk ik die gedachte weg. Niet het nazisme erbij halen, zoals nu veel te vaak gebeurt in allerlei discussies. Maar de gedachte blijft zich opdringen. Is het echt zo anders? Al die miljoenen beestjes, al die miljoenen wilde planten, die rigoreus de nek worden omgedraaid door al die grote sproeiwolken hier met weet ik wat voor rotzooi? Soms moet ik bijna overgeven van onpasselijkheid als ik weer zo’n grote machine over de weg zie denderen. Uit de weg, uit de weg!
Lang stond de mens superieur bovenaan de ladder van alle leefvormen op aarde. Gelukkig blijkt steeds duidelijker, dat we nergens zijn zonder insecten, zonder schimmels, zonder ondergrondse leven. Eigenlijk, bedenk ik me nu, is schuldig landschap geen goed term. Het landschap kan er niets aan doen, het is de mens die moet veranderen. Hier, in Noord Friesland, is sprake van landschapspijn. Het maakt het wandelen er niet leuker op.
![]()
HIER OOK!
Lief damesmeisje, vreemd toch hoe dingen kunnen gaan. Of misschien ook niet, zo gaat het wel vaker tussen ons. Ik dacht: ik moet nu eindelijk die blog eens schrijven! Over dat onthutsende Volkskrantartikel, maar waar had ik dat gelaten? Terwijl ik bezig was met zoeken kwam jouw verhaal binnen. Over de drummende vrouwen (leuk, maar ik zag ze niet?), maar vooral: over de verdwenen insecten. En juist daar wilde ik het over hebben. Toeval? Geen toeval!
Dat Volkskrantartikel verscheen in het magazine van 6 april. Het gaat over fotograaf Marlonneke Willemsen die wat blaadjes aan insecten gaf voor een fotoproject. ‘Ze richtte haar camera op de beklemmende sporen van een moeizame doodsstrijd.’ Wat volgt is een serie van 12 foto’s, steeds een plant met een insect. De plant leeft nog, het insect is dood. Een spitskool met een gestrekt koolwitje. Een cosmea met een treksprinkhaan, dood op zijn rug. Schapengras met een sprinkhaan, pootjes in de lucht. Een anjer met een huisjesslak, verdwenen in zijn schelp. Lavendel en dode krekel. Braam met een in elkaar gekrompen rups. Een vlinderstruik met weer een koolwitje. Dood. Sla met een naaktslak. Ook dood.
De fotografe was per ongeluk op het onderwerp gestuit. Ze wilde bladetende insecten grootbrengen voor een fotoproject. De beestjes moesten dus eten, en daarom had ze wat planten ingeslagen bij een tuincentrum. Maar de insecten waren na het eten ervan binnen een paar uur allemaal dood. Hoe kon dat? Had ze iets verkeerds gedaan? Ze probeerde het opnieuw, maar nu met planten uit de tuin en uit een biologisch tuincentrum. Alle insecten bleven leven. Het kwartje viel. De bestrijdingsmiddelen op de planten uit het tuincentrum bleken de grote boosdoener. ‘Die doen precies waar ze voor bedoeld zijn.’
Nou, lekker dan! Sinds ik dit gelezen en gezien heb, kan ik niet meer met een gerust hart in een tuincentrum lopen. Ik heb inmiddels niet alleen de potgrond in de ban gedaan vanwege de turf die er in zit, maar nu ook al die kleurige eenjarigen en al die verleidelijke vaste planten. Ze dragen weliswaar bij aan een mooie bloeiende tuin. Maar ze vermoorden meteen al het verdere leven. Ik begin er niet meer aan. En kadootjes als een bos bloemen of een pot met planten zijn ook uit den boze. Allemaal rotzooi! Nooit gedacht dat plastic bloemen misschien wel een beter alternatief zijn. Nou ja, plastic, laten we het daar maar niet over hebben. Best lastig, zo’n besluit, want hier in de omgeving zijn de biologische tuincentra met een lantaarntje te zoeken.
Toch, lief damesmeisje, is nog niet alles verloren. Hier, in mijn tuin, begint het langzamerhand een eldorado van wilde planten te worden. Gisteren zag ik voor de eerste keer een dagpauwoog. Van de week stapte een man met ladder pontificaal in het nectar-onder-het-mes veldje. Neeeeeee, wilde ik roepen, kijk uit. En toen zag ik het: een wolk van insecten steeg op, verstoord door al dat geweld. Dus ze zijn er nog, de insecten. Hier, in mijn tuin. Veel meer dan een paar jaar geleden. Het tij kan dus gekeerd. Het roer kan om. Blog – Klein
Lieve strijdbare groet vanuit het noordelijke wad.
De Damesmeisjes houden hof – TUINTURF

Lief Damesmeisje,
Een paar weken geleden was t voor het eerst op het Journaal. Vlak daarna las ik het ook in De Tuinjungle, tuinieren om de wereld te redden van de Britse bioloog en bijenprofessor Dave Goulson. ‘Verbeter de wereld, begin in je tuin’, is zijn slogan. En dat is precies wat we gaan doen, Damesmeisje! Hof houden, want wij Damesmeisjes zijn naast al het andere ook nog Hofdames! Goulson beschrijft in zijn boek hoe slim tuincentra inspelen op ons gevoel. Meteen al bij de ingang staan grote stapels pot- en tuingrond in oneindige varianten. Voor mediterrane planten. Voor vetplanten. Voor rozen. Voor buxus. De reclameposters schreeuwen ons toe. Dat we niet zonder kunnen. Dat ‘t fout gaat met onze plantjes. Dat alleen die ene zak, met die ene afgestemde hoeveelheid mest of iets anders onze tuin kan redden. Het is één grote leugen, ontdek ik nu. Want de inhoud van al die zakken bestaat meestal voor 70% uit tuinturf. Misschien goed voor onze tuin, maar hartstikke slecht voor onze aarde.
Tuinturf. Het woord klinkt lief en aandachtig. Vooral dat voorvoegsel ‘tuin’ is misleidend. Het is gewoon turf. ‘Turf of laagveen is vergelijkbaar met kolen en olie: het ontstaat door de langzame opeenhoping van organisch materiaal over een lange tijdsperiode,’ aldus Goulson. Tegenwoordig wordt een groot deel van de turf uit de tuincentra gewonnen in landen als Estland, Letland en Finland. Er zijn drie redenen om dit niet te willen: unieke wilde natuur gaat verloren, net als een groot vermogen om water vast te houden, en door afgraving komt gigantisch veel koolstof vrij, wat slecht is voor ons klimaat. Waar zijn we in godsnaam mee bezig?
Ik naar het tuincentrum in een dorp hier in de buurt. Ik bekeek de etiketten van grote stapels zakken. Tuinturf all over the place. Ik vroeg aan de man achter de kassa of ie turfvrije potgrond had. Daar had ie nog nooit van gehoord. Waarom, vroeg hij nieuwsgierig. Ik legde het uit, van al die afgegraven veengronden. En dat we de aarde moeten redden, alle beetjes helpen. Stadse fratsen, zag ik hem denken, maar hij verwees me naar de enige zak die nog wel kon, onbemeste gewone ‘kale’ grond. In een felgekleurde plastic zak tegen een fikse prijs. Het moet niet gekker worden. En ‘t is eigenlijk nog erger, want in potgrond zit niet alleen tuinturf, maar ook kunstmest. Allebei not done als je biologisch wilt tuinieren. Dan denk je: doe mij maar biologische potgrond. Maar hé, geen kunstmest, maar heel vaak wel tuinturf! Zucht.
Die potgrondbusiness, ik erger me er al jaren aan. Waarom kan er geen gewone grond in die pot? Hoe deden ze dat vroeger eigenlijk, toen al die potgronden nog niet waren bedacht om ons geld uit de zak te kloppen? Ik doe mijn beklag bij de Overburen. Ze moeten erg lachen om mijn gehannes. Want zij kopen nooit potgrond! Hoe dan, hoe dan? Nou gewoon, ze gaan naar Martinus in ‘t dorp en bestellen een kuub Woudgrond. Bosachtige grond uit de Wouden. Vrij van pesticiden, pfas en andere rotzooi. Dat gebruiken ze in de borders en in hun potten. Hoe dan, hoe dan? Nou, gewoon elk jaar de grond een beetje losmaken en wat nieuwe grond erbij. Overbuurman doet soms wat plantenvoedsel erbij, Overbuurvrouw doet dat nooit. Ik kijk in de rondte. Alles groeit en bloeit en staat er weelderig bij in hun tuin.
Dus zo doen ze dat! Woudgrond. Dit Damesmeisje is eruit: plekje vrijmaken in de tuin en kuubje bestellen. Maar jij als deels stads Damesmeisje kan terecht bij Sprinklr. Weliswaar hartstikke duur, maar als je ‘t haalt in Amsterdam-noord is het nog enigszins betaalbaar. Dag Damesmeisje, tot de volgende Hofzitting!
En toch wordt het lente
Lief Damesmeisje,
Al langer dan een week ben ik bezig met deze blog. In gedachten dan.
Want griep en corona, of allebei, gooiden de hele tijd roet in het eten.
Het zit namelijk zo, Damesmeisje.
Little Things
Ook dit Damesmeisje heeft natuurlijk haar goede voornemens. Maar daar heeft ze nu even geen tijd voor, er is iets anders dat aandacht nodig heeft. A big thing, want afgelopen week werd duidelijk: onze geliefde Wadden hebben voor veel partijen geen prioriteit. Van de twintig fracties waren er woensdag tijdens de discussie over de rechten van het Wad maar 6 vertegenwoordigd: D66, SP, PvdA, GroenLinks, de Partij voor de Dieren en de VVD. Hoe de andere partijen in deze discussie staan is onbekend. Het is meer dan teleurstellend. Laten we dat in ons achterhoofd houden als we gaan stemmen, lief Damesmeisje!
Wens van de Damesmeisjes

Little Things
Ondertussen…iets verder weg in het Hoge Noorden…
Een leeuwerik maakt nog geen zomer
WISH YOU WERE HERE
THIN PLACE
Met z’n tweeëntwintigen, 19 vrouwen en 3 mannen, liggen we op onze handdoek in een grote cirkel in het hart van de buitendijkse terp. Terwijl ik op mijn rug een pittige yogahouding probeer vol te houden kijk ik omhoog. Het is even na vijf uur in de ochtend, ‘t is behoorlijk fris, de lucht zit dicht. ‘Laten we de zonnegroet doen’, zegt de yogadocente, ‘eens kijken of ‘t helpt’. 44 armen gaan gestrekt de lucht is, de tenen reikend. De wolk schuift weg, zonnestralen omarmen en verwarmen ons, leeuweriken stijgen op en jubelen het uit.
Het is een magisch, ontroerend moment. Net zo ontroerend zijn de bejaarde mannen van het shantykoor van Blije, die uit volle borst hartstochtelijk zingen over hun liefde voor het wad en het buitendijkse land. Of ‘s avonds, bij het ondergaan van de zon, de vele dorpelingen die op kleedjes en strobalen gezeten gezamenlijk afscheid nemen van een bijzondere dag, de opening van hun Terp fan de Takomst.
Hoe vaak zal ik hier al geweest zijn in de loop der jaren? In de beginjaren reikhalzend kijkend naar een mysterieus ogend gebied waar je nauwelijks in kon. Door mijn toenemende betrokkenheid bij het project, ging die wereld heel langzaam voor me open. Altijd, wind, regen, hitte, zomer, winter, springvloed, eb, werkelijk altijd benam de schoonheid van water en land me de adem. Alles dichtbij en om me heen, en toch altijd even mysterieus.
Later die dag, in de Sint Nicolaaskerk, gaat een tipje van de sluier. In een gesprek over de toekomst van het gebied spreekt Kirsten van Santen, schrijfster van het recent verschenen boek Water pakken. Zij had de Terp onlangs bezocht en refereert aan de Britse schrijver David Mitchell, auteur van onder meer Utopia Avenue en Wolkenatlas, onlangs geportretteerd in de Volkskrant. Hij vertelde over zijn woonplaats in West-Cork, een schiereiland van ongeveer twintig kilometer lengte, Sheep’s Head, linksonder in een uithoekje van Ierland. ‘Het is een plek die hij een ‘thin place’ noemt, een oude Keltische term voor plekken waar de afstand tussen hemel en aarde wegvalt, waar een andere dimensie ineens binnen handbereik lijkt te liggen. Volgens een oud Keltisch gezegde zijn hemel en aarde slechts drie voet van elkaar verwijderd, maar op dunne plekken is die afstand veel kleiner. Mitchell zegt over Sheep’s Head: “Je voelt er het membraan, of de muur, tussen deze wereld en een andere wereld.’’ Een plek waar je voelt, zonder spiritueel of zweverig te zijn, dat er ‘meer’ is.
Thin places zijn dungezaaid en vaak liggen ze aan de kust. Kirsten van Santen somt een rijtje op, van boekwinkel tot grote delen van Terschelling en bijna de hele Waddenzee. In mijn rijtje hoort De Nieuwe Ooster thuis, de kleine begraafplaats Huis te Vraag in Amsterdam, het huisje van mijn Indiase vriendin, gebouwd bovenop de resten van een oeroude tempel in de Himalaya, en misschien ook wel onze Knaus caravan en mijn eigen tuin.
De Terp fan de Takomst staat met stip bovenaan. Een tussengebied tussen water en land, waar je bij voorkeur in je eentje of met z’n twee naar toe moet gaan, lopend, je gedachten en verlangens de vrije loop latend, los van de wereld en alles en iedereen. Om steeds weer opnieuw naar toe te gaan, om je steeds weer te verbazen, in de wetenschap dat dit de mooiste, stilste, donkerste plek van Nederland is.
![]()
DOOD
Niet zo lang geleden wandelden de Gewone Jongen en ik in de omgeving van Pingjum. Een klein dorp aan de weg naar Harlingen. De omgeving daar heet de Pingjumer Gulden Halsband, naar een binnendijk die het dorp ooit beschermde tegen het water van de Marne, een oude zeearm van de Waddenzee.
Een historische dorpskern, leuke huizen, en overal is de invloed merkbaar van Randstedelingen die hier, vlakbij de Afsluitdijk, zijn neergestreken. Pittoresk, een onverwacht leuke plek om te wonen. Het dorp weet zich aan alle kanten omringd door heel veel bouwland, in de verte is er zicht op de zeedijk. Uitgestrekt groen van weilanden, strak geploegde aardappelvelden, maisplantjes die net zijn aangeplant, hier en daar doorkruist door slootjes en betonnen boerenpaden.
De zon schijnt, een mild briesje, Friesland op z’n mooist. Zoals gewoonlijk loop ik vooral naar beneden te kijken, naar alles wat groeit en bloeit in de bermen. Maar al rondkijkend bekruipt me heel langzaam een rotgevoel. Waar zijn de bijen? De vlinders? De andere insecten? De eenden? De meerkoeten? De zwanen? De weidevogels? De leeuweriken? De wilde bloemen? Het is erger dan erg. De Gewone Jongen en ik kijken uit over een gebied waar niets meer beweegt of bestaansrecht lijkt te hebben, behalve de mens, auto’s en fietsen.
Is dat ons veelgeprezen boerenland, het land waar iedereen zich nu zo druk over maakt? Ik denk aan de boeren, die grote zorgen hebben over hun werk, hun gezinnen, hun boerderijen, hun dieren, hun land. Ze worden niet begrepen, vinden ze, ze worden harder aangepakt dan andere vervuilende bedrijven. Ze zijn, kortom, boos, en iedereen zal het weten. Nauwelijks een invoelend woord over waar veel mensen zich grote zorgen over maken en waar het uiteindelijk om gaat: onze natuur gaat naar de bliksem, wat zouden zíj daaraan kunnen doen?
Ik denk aan de minister die de taak heeft om hard in te grijpen, want anders gaat het fout. Ze recht haar rug, komt met een nieuwe kaart, een bom slaat in. Politici buitelen over elkaar heen, posities worden betrokken of verlaten, er wordt naar elkaar gewezen of het probleem wordt ontkend. Nauwelijks een woord richting al die andere vervuilende bedrijven, terwijl ook zíj debet zijn aan het probleem, net als die andere grote vervuiler, wijzelf.
Ik ben een Weegschaal, die moeilijk kan besluiten. Maar die gelukkig als positieve tegenkant altijd alles van twee kanten bekijkt. Ook nu doe ik dus mijn best om me in te leven in de twee kijvende partijen. Het gebeurt me niet vaak, maar dit keer laat mijn relativerende vermogen me in de steek. Ik voel me onmachtig en boos, want ik zie weinig oprechte bedoeling om er sámen uit te komen. Maar, zoals schrijfster Karen Armstrong zegt in een interview in Trouw: ‘Met woede alleen kom je niet ver. Het is niet genoeg. Bovendien vervreemdt het mensen van elkaar. We hebben ontvankelijkheid nodig om ons open te stellen voor de natuur en niet dat we andere mensen aanvallen. We houden ons niet aan de ‘gouden regel’, eerst aan anderen denken en dan pas aan onszelf’.
Het zal niet helpen, de boerenprotesten, het blokkeren van snelwegen, het naar elkaar wijzen, het verkondigen van halve waarheden, het ontzien van de grote bedrijven, onze niet in te tomen vakantiedrift: we moeten allemaal een stap terug, we moeten terug naar een natuur zoals de Engelse dichter William Wordsworth ooit beschreef:
‘Er was een tijd dat weide, bos en beek
De aarde en alles wat ik zag
Mij leek gekleed in een hemels licht
De glorie en de frisheid van een droom’
Want wat ik zag is te erg voor woorden: natuur, zo dood als een pier.

GAIA
Je hebt Nes op Ameland en Nes in de gemeente Noardeast-Fryslân. Een grotere tegensteling is niet denkbaar. Het dorp op het eiland ligt vlakbij de aanlegplek van de veerboot, het is er altijd druk met toeristen. Het dorp aan de vastewal ligt aan het einde van Nederland. Achter de hoge zeedijk, aan de Waddenkust, stil en verlaten. Er is een tuincentrum, waar je in het voorjaar viooltjes kan krijgen in elke kleur die je maar wilt. En er zijn twee kerken, het ene middeleeuws, op een terpje middenin het dorp. Het andere aan de rand van Nes stamt uit 1925, stijl Amsterdamse school.
De oorspronkelijke naam De Hoeksteen bestaat niet meer. In 2018 is deze kerk volledig omgebouwd tot een locatie voor culturele evenementen, congressen, debatten, van rouw tot trouw. Een duurzame onderneming is de bedoeling, zonder winstoogmerk. Hier moet ik zijn om iemand te spreken met een erg volle agenda. ‘Vind je het leuk om as woensdag om 15.00 uur bij de opening van Gaia te zijn in de Theaterkerk Nes’, mailt ze, ‘dan kunnen we elkaar dan even spreken’.
De Gewone Jongen heeft wel zin in een uitje en nietsvermoedend wordt ie meegesleept door het weidse polderland. Bij de Theaterkerk aangekomen blijkt het nog rustig. Na een wandelingetje door het dorp -wat is het hier toch mooi- lopen we tegen drieën naar binnen. De entree komt uit in een kleine langwerpige ruimte. Nieuwsgierig kijk ik rond. Banken, tafels en stoelen, statafels bij de bar, een soort gezellig café met magnifieke plafondschilderingen hoog boven ons hoofd. Langzaam druppelen wat mensen binnen. We drinken een kopje koffie, ik overleg kort met de persoon die ik moet spreken, de artistieke directeur voert het woord en daarna onze nieuwe wethouder cultuur. En dan moeten we het zaaltje uit en gaan door een deur via een trapje omhoog een andere, veel grotere ruimte binnen.
Via een provisorisch trapje stappen we op een donkere, enigszins golvende vloer, aangebracht bovenop de kerkbanken. Maar onze blik gaat onmiddellijk naar boven, recht voor ons. Daar hangt een verlichte wereldbol langzaam draaiend om haar as. De emoties komen onmiddellijk, tranen in mijn ogen, stokkende adem. Wat is dit? Aan de randen van de ruimte staan stoelen en liggen zitzakken. We nemen plaats en kijken zoals astronauten vanuit hun ruimteschip naar onze aarde van een afstand. Het is levensecht, bedrukt met hoge resolutiebeelden van de NASA. Australië schuift langzaam uit beeld. Indonesië verschijnt, India half verdwenen achter de wolken, het Arabisch schiereiland, Afrika. En dan, een hele tijd, alleen maar water. Zo ontzettend veel, dat nu pas binnendringt wat 1 meter zeespiegelstijging betekent. Zuid-Amerika verschijnt, met daarboven Midden-Amerika. Weer water, en dan begint de cyclus weer opnieuw.
Natuurlijk gaan we op zoek naar Nederland. Ons land is niet te zien. En dat niet alleen: heel Europa is nauwelijks vindbaar. Daar ergens bovenin vindt momenteel een oorlog plaats, te dichtbij, we zijn allemaal bang. Deze wereldbol maakt aanschouwelijk dat dit alles ergens in een uithoek gebeurt. Dat er andere continenten zijn, veel groter, veel aanweziger.
Dit is wat kunst vermag. Of het nu gaat om het boek Silent Spring van Rachel Carson is, waar het andere Damesmeisje over vertelt. Of om Gaia van kunstenaar Luke Jerram. Wie denken we eigenlijk wel wie we zijn? Waar zijn we in godsnaam mee bezig?
20220606_112052_150889634672648

ALS ALTIJD EEN LAATBLOEIER

Eerst is er het eindeloze groene weidenlandschap, omzoomd door uitbundig bloeiend fluitenkruid, hier en daar een Friese kerktoren, felgele veldjes boterbloemen, soms – als je goed kijkt en geluk hebt – een roedel herten, of een enkele ree. Langzaam, al voortdenderend, verandert het landschap. Het brede treinraam geeft nu zicht op steeds meer bossen en struiken, afgewisseld door dorpjes en steden. Een brede rivier verschijnt en niet veel later dennenbossen met zandpaden en bremstruiken. ‘Schietterrein, levensgevaarlijk’, kilometers lang. Daarna landbouwgrond, gevolgd door de buitenwijken van een grote stad.
Niks aangenamers dan treinen. En ondertussen podcasten. Ik ben begonnen aan de Bobcast. ‘Over de meest invloedrijke kunstenaar van de laatste halve eeuw en een raadsel’, zegt Matthijs van Nieuwkerk in de inleiding. In 26 afleveringen maar liefst komt een variëteit mensen aan het woord die diepgaand door Bob Dylan zijn beïnvloed.
Ik hoor daar niet bij. In mijn jeugd was ik te druk met vechten voor mijn plek en drama’s met jongens. Ik had geen tijd voor de diepzinnige Dylan, mijn hart was al bezet door de Britse popband de Tremeloes. Een eenzame keuze, soms leek ik de enige fan in Nederland. Dont like twice, I want you, Blowin’ in the wind, natuurlijk ken ik al deze nummers. Maar mijn smaak was middle of the road en bleef dat lang. Dat veranderde ingrijpend toen ik de Gewone Jongen ontmoette. Jackson Browne, John Hiatt, Bruce Springsteen, Neil Young, The Band. Mijn muzikale smaak verbreedde zich enorm, ik begreep toen pas echt waar het in de muziek om ging. Door de Gewone Jongen werd ik ook bassist en speelde jarenlang in een bandje dat zelden optrad, maar what the heck, ik speelde!
Nu luister ik dus naar de Bobcast en het voelt als een ontdekking. De bevlogen verhalen zijn meeslepend. Vaak slaat een nummer in als een bom, er wordt kilometers omgereden om een eerste plaatje te kopen, er wordt acuut besloten om ook popartiest te worden, of tekstschrijver, of dichter. Voor de een is het de muziek, voor de ander de teksten. Dylan verschuilt zich ondertussen in die verhalen als een ongrijpbare mysticus, de man die nooit iets uitlegt. De croniqueur van Amerika, de veelzijdige, de romanticus, de trooster, de grote inspirator.
Opvallend vaak zijn de vertellers jonge artiesten die niet met Dylan opgroeiden. Vrijwel allemaal zijn het mannen en het is hun vaders platenkast die de weg wees. Moeders komen nauwelijks voor in de podcast. Maar dan is er Cato van Dijck, zangeres van My Baby. Of ze even een nummertje wil zingen. Ze kiest voor het indringende Masters of War: https://youtu.be/D-sJG1nev6Q. Tot mijn schande moet ik bekennen dat ik dit nummer tot een paar weken geleden niet kende. In een artikel over de oorlog in Oekraïne verwees iemand er naar. Ik zocht het op, was diep onder de indruk van de actualiteit van de tekst en schreef en borduurde erover in een brief aan het andere Damesmeisje. Dylan schreef het nummer notabene toen ie pas 20 was. Het is bitter te moeten constateren dat er in de bijna 50 jaar daarna nog helemaal niets is veranderd. Zoals gewoonlijk is de cover mooier dan het origineel, maar dat bewijst alleen maar wat een geniale liedjesschrijver Dylan is. De man won niet voor niets de Nobelprijs voor literatuur.
En als jullie dan toch bezig zijn, kijk en luister vervolgens naar I shall be released van mijn geliefde Tremeloes: https://youtu.be/h2QZpq0Hsnc. Zij waren toen al into Bob en ik wist het niet eens.
HUIZEN EN HUN GESCHIEDENI
Terwijl de lieve vriendin uit Bolsward en ik een video-overleg hebben met iemand van het Waddenfonds gaat mijn mobiel. Geen tijd, de materie is tè ingewikkeld, het gaat om geld voor de Terp, één ding tegelijk. Na afloop praten we nog even telefonisch na over hoe we het vonden gaan en of er nog aktie nodig is. Weer vraagt mijn mobiel om aandacht, weer negeer ik het. Niet veel later check ik wie me belde: de voorzitter van Dorpsbelang. ‘Wat denk je wat’, valt ze vrolijk met de deur in huis, ‘we zijn genomineerd voor de Gouden Piramide’. Voor de tweede keer in mijn leven sta ik paf over hetzelfde onderwerp. Natuurlijk, we hadden De Terp fan de Takomst zelf aangemeld en ik wist ook dat in deze week de beslissing zou vallen. En toch was ik er niet op voorbereid, net als de vorige keer, in 2014, toen De Nieuwe Ooster meedingde naar deze rijksprijs ‘voor inspirerend opdrachtgeverschap in de architectuur en gebiedsontwikkeling’. Juist vanwege toen dacht ik dat we dit keer geen kans maakten. Zo’n klein, bescheiden project, in zo’n klein dorp in het Nederlandse hoge noorden. Hoe kunnen we het ooit opnemen tegen al die grote architectenbureau’s en dure projectontwikkelaars? Maar De Nieuwe Ooster was destijds ook een buitenbeentje en won toch. Kennelijk houden ze daar wel van, daar bij de Gouden Piramide.
Niet veel later verschijnt het officiële persbericht. Er zijn 5 genomineerden, gekozen uit 36 aanmeldingen. Ons dorp moet het onder meer opnemen tegen de Stichting Nederlands Auschwitz Comité met het Nationaal Holocaust Namenmonument! Je zou er bijna bij stil vallen. Zo niet de jury. Die vindt dat met onze Terp en de omliggende kweldernatuur een spannende plek is ontstaan waar de werking van het getij zichtbaar en voelbaar is. Een referentie aan het verleden en tegelijk een appèl voor een toekomst waarin we weer moeten leren leven met het water. En ze zijn geïmponeerd door het feit dat het ons gelukt is om te bouwen in het natuurgebied van de Waddenzee, Unesco Wereld Erfgoed. Een prestatie op zich.
Waar een klein dorp groot in kan zijn! Op 31 mei komt de jury op bezoek. Het is middenin het broedseizoen, verboden gebied, maar in het bijzijn van iemand van natuurorganisatie It Fryske Gea mag het wèl. Nog 1,5 maand en het zindert al van de activiteiten hier. Want de ontvangst zal zijn als het dorp, letterlijk en figuurlijk down to earth. En dan is het wachten, tot 13 oktober. Dan gaan we naar Den Haag en horen we wie heeft gewonnen. Het is bijna niet voor te stellen dat de prijs naar onze kleine dorpsgemeenschap zal gaan, maar nu we zover gekomen zijn willen we wat de website van de Gouden Piramide belooft: die speciaal ontworpen trofee, die € 75.000 prijzengeld en vooral: eeuwige roem!
Zie ook:

HUIZEN EN HUN GESCHIEDENIS
Het laat me niet los. De foto van de weerloze hand, de arm nog warm omhuld door een donkerblauwe mouw, vuil van de aarde waar de vingers zich misschien in hebben vastgegrepen. Twee van de zichtbare vingernagels doen zich gelden. Ze zijn vuurrood gelakt, lang en mooi van vorm. Waar was deze vrouw naar op weg, toen ze werd neergemaaid door bruut geweld? Wilde ze gewoon het gevoel blijven houden dat goed voor jezelf zorgen belangrijk is, ook al staat de wereld om je heen in brand? Was het misschien een vlammend protest tegen de barbaarsheid van een invallend buurleger, waar niemand om heeft gevraagd? Of snelde ze zich naar haar geliefde, die meevecht aan de andere kant, de kant van haar land, en wilde ze zich daar gewoon mooi voor maken?
We zullen het nooit weten.
De foto staat symbool voor alle vreselijke dingen die nu in de Oekraïne gebeuren. Maar voor mij gaat de foto ook over mijn eigen machteloosheid. Ik zou haar hand willen beetpakken, de kou door wrijven willen verhelpen, haar vragen wat we kunnen doen om haar te helpen. Maar ze is dood, haar leven is in een enkel moment door iemand anders beëindigd. Volkomen zinloos.
Je weet dat dingen zo kunnen gaan, maar soms grijpt de werkelijkheid hard naar de keel. De meeste mensen deugen, schreef Rutger Bregman, een mening die ik altijd onderschreef. Vandaag heb ik grote twijfels.

HUIZEN EN HUN GESCHIEDENIS
De overkapte aanhangwagen schommelt hevig heen en weer over de onregelmatige ondergrond. Wij, een aantal volwassenen en kinderen, zitten ongemakkelijk op smalle houten banken tegenover elkaar. Door de grote ramen rondom is een volmaakt uitzicht op het buitendijks gebied, de zon zet een deel in een goudgele gloed. Dan stopt de tractor die het geheel trekt voor een metalen hek. De boer/bestuurder stapt uit, opent het hek, stapt weer in en rijdt door het hek. Om vervolgens weer te stoppen, uit te stappen, het hek weer achter zich dicht te doen. Dat alles gebeurt nog zo’n drie keer, onder belangstellend en grinnikend toezicht vanuit de aanhangwagen. Ondertussen, al rijdend, vertelt de bestuurder ons vanaf de tractor via een ingenieuze intercominstallatie over de geschiedenis van het gebied. Half in het Fries, dat wel, maar we begrijpen allemaal wat ie bedoelt. Aangekomen bij een oude verlaten bunker moeten we eruit. Lachend haalt de bestuurder een grote fles kruidenbitter tevoorschijn en laat kleine glaasjes rondgaan. Als we terugrijden, hekken open, hekken dicht, stijgt de stemming naar een hoogtepunt. Zelden hadden we zo’n genoeglijke middag.
Voorbije glorie. De eigenzinnige tractorbestuurder is met pensioen en heeft zijn nering verkocht. Ik moet aan hem denken terwijl ik luister naar een goedgebekte Rotterdamse, die een bevriend echtpaar toespreekt bij de opening van de nieuwe nering: Kunstwerf Het Lage Noorden. Net als het andere Damesmeisje, en daarvoor De Gewone jongen en ik, voelden en zagen man en vrouw twee jaar geleden de magie van het gebied, het bijzondere licht, de verstilde sfeer, de vergezichten, de zwermen vogels. Ze waagden de sprong en met weinig middelen maakten ze een uiterst smaakvolle en inspirerende plek, ‘waar je je als kunstenaar terug kan trekken voor onderzoek, verdieping en experiment’.
Het afschuwelijke gebeuren met die megalomane mensenhater is even heel ver weg, als het andere Damesmeisje en ik ons voorstellen hoe het zou zijn als deze fantastische plek van ons zou zijn. Wat zouden we niet allemaal kunnen bedenken en doen. Die grote tentoonstellingsruimte vraagt om een caravan, vinden we. En we zouden allebei wel in een van die idyllische schrijfhutten willen bivakkeren. Maar what the heck, we hebben allebei zelf allang zo’n mooie plek! Alleen die prachtige logeerkamers hier, en dat gezellige uitnodigende restaurant, wie wil hier nou niet een keer verblijven? Ga dus voor een goeie overnachtingsplek naar Het Lage Noorden in Marrum. En vergeet niet even de kleine schaapskudde aan te roepen, zij houden wél van mensen.

HUIZEN EN HUN GESCHIEDENIS
De hele middag vliegen formaties gakkende ganzen over. Soms richting het Wad, soms richting binnenland. Een winterkoninkje kwettert opgewonden vanuit de klimop. Iets verderop klinkt getimmer, een grote bonte specht vergroot het vlieggat van een nestkastje. Ergens is iemand aan het boren, er zijn bezemgeluiden, vanaf de straat roepende kinderstemmetjes. Het zijn vertrouwde dorpsgeluiden.
Het zonnetje is mild, de lente ontluikt. Tijd voor mijn zwarte klompen, mijn oude jasje, mijn snoeisnaar. Als eerste moet de oude, half ingestorte wilgenboom eraan geloven. Grote takken verdwijnen op de takkenril, de kleinere, in stukjes geknipt, in de groene bak. Ik geniet van mijn eigen veilige idylle, maar onvermijdelijk dwalen mijn gedachten steeds af naar de onthutsende gebeurtenissen van de afgelopen dagen. Het lijkt wel op het begin van de coronapandemie. Ook toen volgden we gespannen het nieuws. Ook toen hadden we compassie met de getroffenen, maar maakten we ons ook zorgen over de consequenties voor ons eigen leven. Ook toen hing er een grote dreigende wolk.
Maak de sancties zo zwaar als kan, denk ik al knippend, ik trek gewoon een extra dikke trui aan als ’t gas niet meer stroomt. Wat een moed, die president, wat een toespraak, dan kan Europa toch niet achter blijven? Maar ook: wat een schrijnende tegenstelling als het gaat om de opvang van vluchtelingen. Die uit Afghanistan liever niet, en nu staan alle deuren wagenwijd open. Ik voel een opkomende boosheid over het gezeur van de afgelopen tijd, dat we onze feestjes missen, dat we nu eindelijk wel weer eens op een terrasje willen zitten, dat onze vrijheid is afgepakt.
Hoezo onze vrijheid afgepakt? Niet zo ver bij ons vandaan, oostwaarts, zit een absolute gek, die zojuist het woord ‘kernwapen’ heeft laten vallen. En westwaarts richting het ultieme land van vrijheid, zijn over niet al te lange tijd weer verkiezingen en dreigt een andere gek het voor het zeggen te krijgen.
Ik kijk omhoog naar weer een grote groep ganzen. Ze vliegen nog steeds naar oost, ze vliegen nog steeds naar west, net als in dat passende lied Over de Muur van Klein Orkest. Gewoon, omdat ze willen vliegen, omdat ze willen zijn.
I wish I was a bird.
.
HUIZEN EN HUN GESCHIEDENIS
Tja, het andere Damesmeisje heeft het in haar laatste blog over gastvrijheid en het redden van afgeschreven oude legkippen. Dit Damesmeisje echter kijkt sinds begin nieuwjaar met heel andere ogen naar elke oproep tot doneren. Mijn goede voornemen voor 2022 is een beter rentmeester zijn, met meer liefdevolle aandacht voor huis, omgeving, de wereld. Ik had nog niet besloten dat ook het geven van donaties hier onder valt, toen een lezersbrief in Trouw me wees op www.doneereffectief.nl.
Maar niets op deze website kwam me bekend voor, dus ik stuurde een mail. ‘Het lijken me allemaal goede doelen die jullie noemen, en het is fijn dat er onderzoek naar is gedaan. Maar ik herken geen enkel doel, waar je in Nederland veel over hoort, of waar ik zelf al aan geef. Goede doelen die toch wat dichter bij huis liggen, dan grote internationale instituten, waar je nauwelijks wat over hoort. Hoe ziet u dat? Ben ik nou te narrowminded, herkent u deze vorm van kritiek, of liggen die bekende doelen buiten jullie blikveld?’
De volgende ochtend werd ik tot mijn verrassing gebeld door iemand van de organisatie. Er volgde een inspirerend gesprek, waarna ik via mail en post voorzien werd van allerlei lezenswaardig materiaal. Het boekje ‘Doing Good Better’; een Trouw-interview met de Vlaamse ethicus en filosoof Stijn Bruers en een artikel van Rutger Bregman in de Correspondent.
Ik worstelde me door het boekje heen (in het Engels met een overload aan statistieken), las de artikelen en was overtuigd. De kern: geven doe je uit emotionele geraaktheid, uit een goed hart, niet uit rationele berekening. Je hoeft maar te denken aan die afgedankte legkippen of de hartverscheurende beelden van ondervoede kinderen en je weet dat dit waar is. Maar we worstelen ook allemaal met de vraag of gedoneerd geld ook ècht goed wordt besteed. Die vraag en de ontdekking dat hier nauwelijks onderzoek naar werd gedaan, was de aanleiding tot de oprichting van organisaties als Give Well en Animal Charity Evaluators. Zij doen wèl gegrond onderzoek en weten daardoor precies welke goede doelen het meest effectief zijn om aan te doneren. Want sommige goede doelen blijken wel 100 keer effectiever dan andere die aan dezelfde problematiek werken.
Word een effectief altruïst, is de oproep. Gebruik je verstand om vanuit je hart te geven. Want je hebt maar een beperkt budget, dus je moet zo goed mogelijk kiezen. Waar kan je geld het grootste verschil maken? Geef je geld voor die ene blindegeleidehond of voorkom je met hetzelfde bedrag dat 1.000 kinderen in Afrika blind worden?
Goed rentmeesterschap vraagt om stelling nemen. Tijd vrijmaken om me in te lezen in de voorgestelde goede doelen van Geef Effectief. En vervolgens keuzes maken. Als rechtgeaarde Weegschaal niet de gemakkelijkste stap. Misschien helpt het advies van de filosoof: maak 3 potjes, eentje voor jezelf (vrijwel altijd overbodig, denk ik dan), eentje voor zaken waar je emotioneel bij betrokken bent (in mijn geval niet de legkip, maar de uitvaartbranche) en eentje voor rationele keuzes. Dat betekent schrappen, opnieuw kiezen, en doorvertellen. Dat laatste heb ik bij deze gedaan.

Huizen en hun geschiedenis
Een tijd geleden gaf het andere Damesmeisje me een boek cadeau met de titel ‘Drinkbare rivieren’ van Li An Phoa. Een boek over een zoektocht langs grote rivieren, over verstoorde ecosystemen en de diepe verbondenheid tussen alles wat leeft. ‘Wat voor relatie heb jij met de Maas’, vroeg ze me in de begeleidende brief. Een onverwachte, maar terechte vraag, want deze rivier stroomt vlak langs het dorp uit mijn jeugd. Zover ging mijn kennis dus wel. Maar verder weet ik opvallend weinig over het gebied waar ik ben opgegroeid. Er zijn herinneringen aan korenvelden vol margrieten, korenbloemen, klaprozen en wilde viooltjes. Altijd het geluid van leeuwerikken op weg naar de bushalte in het naburige dorp. De mooie witte dorpskerk, het grote klooster, vlakbij het Julianakanaal en het Vinkenbeekje, waar mijn Jongere Zus altijd over vertelt. Als Wikipedia het heeft over het nabijgelegen eeuwenoude Sterrebos, dan val ik stil. Geen idee waar dat ligt. Tot dit weekend in het NOS-journaal. De tegenwoordige eigenaar van het Sterrebos is VDL NedCar automobielfabriek, en ze willen uitbreiden. Alweer een aanslag op het idyllische landschap en dorp van mijn jeugd. Want dat is inmiddels ingesloten door bedrijventerreinen, de snelweg A2 en diezelfde VDL NedCar automobielfabriek. Aktievoerders hebben zich in de bomen verschanst, de politie heeft het kleine bos inmiddels met dranghekken omringd. Is er daar niet al genoeg verpest?
Diezelfde avond denk ik hieraan terug, als ik luister naar de aangrijpende woorden van Tall Oak, de stamoudste van de Wampanaog. Zijn Indianenstam woonden al duizenden jaren in de omgeving van Plymouth, Massachusetts, toen het schip de Mayflower zo’n 400 jaar geleden aanlegde. Aan boord waren 102 Engelse kolonisten, die in Amerika een nieuw leven wilden beginnen, vrij van religieuze vervolging. Zij staan inmiddels bekend als de Pilgrim Fathers, de stichters van Amerika. Veel inwoners van de VS zijn er trots op dat zij een voorouder kunnen aanwijzen die nog met de Mayflower meevoer. Maar de afstammelingen van de Wampanaog kijken heel anders naar dat verleden. Zij hielpen de kolonisten te overleven in de eerste tijd, maar toen die groep groeide in aantal, eiste ze meer land en ging al spoedig domineren. Het leidde tot de bloedige King Philip’s war. Honderden Wampanaog werden afgeslacht, waaronder veel vrouwen en kinderen. Maar op de herdenkingssteen diep in het bos staan alleen de namen vermeld van de moedige kolonisten die dat deden. Tall Oak vertelt: ‘Waar onrecht is, zijn er naast slachtoffers altijd mensen die er baat bij hebben. Terrorisme begon niet op 9/11, maar in 1620. Want wat mijn volk is aangedaan valt onder de definitie van terrorisme. Amerika is geen groots land en zal het ook nooit worden, zolang het weigert om lering te trekken uit de geschiedenis. Er is hier in 1920 een waardesysteem geïnstalleerd waarbij winsten zwaarder wegen dan mensen. Profits before people. Dat waardesysteem moet op de schop, anders zal er nooit iets verbeteren.’
Het ene bos is natuurlijk het andere niet. Maar ook in het Sterrebos gaat het om hetzelfde principe. Gaat de uitbreiding van NedCar ten koste van eeuwenoude bomen, of hebben we eindelijk onze les geleerd en kiezen we voor het behoud van onze schaarse natuur? Gezien de dreigende taal van burgemeester en politie vrees ik het eerste. Dit jaar ga ik met Jongere Zus op zoek naar onze roots in Midden Limburg. Hopelijk ben ik niet te laat en kan ik met eigen ogen het Sterrebos voor het eerst bewust aanschouwen.

De Damesmeisjes halen de krant – 2
De Damesmeisjes halen de krant – 1
HUIZEN EN HUN GESCHIEDENIS
Terwijl het andere Damesmeisje op de oude dijk haar hoofd moet breken over allerlei onafgemaakte keukenbesognes staat ook de keuken in Blije in de spotlights. Het is een originele roestvrijstalen werkbank van Bulthaup, een exemplaar ervan is vanwege het bijzondere design te vinden in het MOMA in New York. Een keuken om verliefd op te worden en verknocht aan te raken. Maar ook: met een gaskookplaat, en dat is niet meer van deze tijd. Daar moeten we vanaf.
En wat doet een Damesmeisje dan? Googelen op internet, op zoek naar een inductiekookplaat, net als iedereen tegenwoordig. Maar een plaat in de juiste maat is nergens te vinden. In arremoede het hoofd gebogen, tot een advertentie in de Leeuwarder Courant om aandacht vraagt. ‘Koken met een stekker’ luidt de kop. Het is een lofrede op de inductiekookplaat, met de belofte dat er voor iedere kok een juiste kookplaat in huis is. En dat niet alleen, ze komen naar je toe. Eerst een adviesgesprek aan huis en daarna een geheel verzorgde installatie. Als dat geen service is -en slim inspelen op de gesloten winkels overal-!
Meteen een afspraak gemaakt en het werkblad een extra goed sopje gegeven. Onze adviseur is keurig op tijd. Vakkundig bekijkt hij de keuken, hij inspecteert de stoppenkasten, werpt ondertussen nog even een kennersblik op de verzameling oude auto’s in de deel, en gaat er dan eens goed voor zitten met een glaasje water. Allereerst: er moet een 380 aansluiting komen, in de bijkeuken en dan doorgetrokken naar de keuken. Vervolgens moet de gasplaat eruit en een inductiekookplaat erin. Hij kijkt op zijn Ipad wat mogelijk is. Nou, niet veel blijkt dan. De maat voor onze geliefde keuken blijkt niet meer te bestaan. De economische groei zet werkelijk overal in door. De enige oplossing: zaag erin, gat groter maken, randen netjes weg laten werken. De financiële teller stijgt mee met elke aanpassing. Het wordt steeds bedenkelijker, wat blijft er over van het originele van onze mooie werkbank? Maar ja, het klimaat, we moeten toch niet zeuren, offers moeten worden gebracht.
De vakman ziet onze twijfel en gooit nog wat olie op het vuur. Hij vraagt of we wel weten wat we besparen per jaar als we over gaan op electrisch koken? We hebben geen idee, maar hij heeft het antwoord natuurlijk allang paraat: € 50 per jaar, iets meer dan € 4 per maand. Uitgaande van elke dag koken, nou ja. Dat doet de deur dicht, daarvoor gaan we onze prachtige keuken toch niet vernachelen, zeggen we voorzichtig vragend. Onze adviseur snapt onze verknochtheid, hij heeft duidelijk smaak, en doet een nieuwe suggestie. Als je echt niet meer wilt koken op gas, en je wilt deze aanpassingen van pak hem beet € 2.000 niet, dan leg je toch gewoon een houten plank over de gasplaat? Een losse electrische kookplaat er bovenop en klaar ben je.
Als goede vrienden zwaaien we de man uit. Hij heeft ons erg aan het denken gezet. En dat allemaal over een onderwerp dat niet eens mijn interesse heeft. Ja, wel het klimaat natuurlijk, maar dit Damesmeisje houdt helemaal niet van koken. Daar heeft ze namelijk de Gewone Jongen en het andere Damesmeisje voor.

NIEUWJAARSWENS

HUIZEN EN HUN GESCHIEDENIS
SURVIVAL
Terwijl het andere Damesmeisje met de Geliefde door de modder kruipt, was ook dit Damesmeisje bezig met een survival tocht. Het zou een simpel wandelingetje zijn, samen met de lieve vriendin uit Bolsward. Gewoon, ff frisse neus halen en samen het oude jaar uit luiden. De lieve vriendin is zoals altijd uiterst praktisch: ze heeft een rugzak met daarin bordjes, glazen, bestek, alles keurig opgeborgen. Mijn rugzak is er niks bij, maar daar zit wel een klein flesje witte wijn in opgeborgen en een klein kadootje voor het nieuwe jaar. We maken een rondwandeling vanuit Hartwert, een klein dorpje vlakbij Bolsward. Ontstaan op een terp langs een slenk van de Middelzee, was het ooit een dorp met groot aanzien. Dat kwam door het Klooster Bloemkamp, het op een na grootste klooster van Friesland. Nu is daar niets meer van te vinden, behalve een lichte glooiing in het landschap.
Het is regenachtig weer en het waait ontzettend hard. Gezeten op plastic tasjes op een viezig bankje vol korstmossen openen we onze rugzakken. Voor we het weten zeilen tasjes, plastic glaasjes en de routebeschrijving door de lucht. Terwijl ik er hard achteraan ren passeert voor de tweede keer een auto van de gemeente Sûdwest-Fryslân. De bestuurder kijkt verbaasd om, wat doen die twee vrouwen op dat bankje in dit rotweer?
Als de broodjes op zijn en het flesje witte wijn leeg, wandelen we nogal rozig verder, op zoek naar routepaal 67. Halverwege treffen we in een tuinhuisje bij een grote boerderij een prachtige maquette met uitleg over klooster Bloemkamp. Oude verweerde kloostermoppen liggen buiten opgestapeld als bewijs dat we op historische grond staat. Ook bij de volgende boerderij kijken we onze ogen uit: de deel vrijwel volledig ingestort, een hoog staketsel steekt nog overeind in de lucht, overal roestig afval, oude auto’s. Een pinkend lichtje bewijst dat er toch nog iemand woont in deze bouwval.
Dan lopen we vast, het betonnen rijpad eindigt in grote vette kluiten modder, hier is het alleen nog maar landbouwgrond. Wil een dwarse boer niet dat we verder lopen? Of hebben we iets over het hoofd gezien? We lopen wat heen en weer op zoek naar een verwijzing. Daar is de bouwval weer, het tuinhuisje, en even later nog een keer. De lieve vriendin uit Bolsward spreekt het verlossende woord: we moeten van het pad af het weiland in. De lucht wordt steeds dreigender, de wind waait steeds harder. Niet veel later vinden we routepaal 67, en dan blijkt het nog maar een eindje naar de auto.
Moe maar uiterst voldaan drinken we niet veel later een kopje thee als afsluiting.
Het was maar 5,6 kilometer, maar het leek zeker het dubbele.
Slecht weer, tegenwind, verkeerde afslagen, het lijkt 2021 wel.
Maar één ding is zeker: onze lijven en harten zijn warm.



