Net als het andere Damesmeisje ben ik erg geÏnteresseerd in de verhalen die horen bij een huis. Maar in mijn verhalen domineren vooral de tuinen. Ooit, bij mijn ouderlijk huis, hadden de kinderen een eigen tuintje. Het mijne had een stenen beeldje van de Lourdesgrot, met Bernadette op haar knieën, en Maria verheven boven haar. Ik herinner me hoe we als kinderen vroom knielden op het pad naar het beeldje toe. Daarna was de tuin lange tijd een rommeltje, totdat mijn vader tuinarchitect werd en de tuin betegelde. De liefde en interesse voor de natuur werd ons met de paplepel ingegoten door een paar zeer bevlogen leraren op de lagere school. Desondanks had ik vreemd genoeg geen enkele interesse in waar mijn vader precies mee bezig was met zijn eigen tuincentrum in ons dorp. Waarschijnlijk waren mijn ogen als jong pubermeisje gericht op veel interessantere zaken dan groen. Dat was ook zo toen ik op kamers ging wonen in Heerlen, waar mijn enige wapenfeit was dat ik regelmatig het gras maaide voor mijn hospita. Na een paar jaar vertrok ik voor de liefde naar een flat 11 hoog in Amsterdam Noord. Ik begon me los te maken van thuis, ontdekte de wereld en probeerde ondertussen halfslachtig en vrij talentloos een balkontuin aan te leggen. Pas toen we verhuisden naar een nieuwbouwhuis in Purmerend kwam de liefde voor de natuur terug. Mijn eerste tuin, met vallen en opstaan, met kat Poesie in de hoofdrol. Ik begon te schrijven over wat ik zag.
Na een tijd alleen op verschillende plekken te hebben ingewoond kwam er een nieuwe tuin in mijn leven. In Oosthuizen. Toen begon het serieuze werk: ik maakte een tuinontwerp, er kwam een vijver, er werden bomen geplant, tuinboeken werden verslonden. Ik huilde toen we verhuisden. Niet vanwege het huis, maar vanwege het verlies van mijn eerste echte, eigen tuin. Mijn liefde voor tuinieren versterkte zich in Kwadijk. Vele jaren was ik bezig met de aanleg van een heus tuinontwerp. Er kwamen euforische momenten van grote tevredenheid, zó was het precies helemaal goed.
Hier, in tuin nummer 6, vielen ook tranen. Dat was toen ik in het eerste najaar bollen wilde planten en er een hakbijl aan te pas moest komen om een pootgat te maken. Wat was dit voor een rotgrond? Nu, alweer 13 jaar later, heb ik leren leven met een moeilijke tuin. Dat dat zo is, komt door alle bomen rondom. Zo’n 40 in totaal. Een trots bezit, zeker in het begin van de lente en in het najaar, zoals nu. Maar ook een bezit dat maar mondjesmaat zijn schatten laat zien. Terwijl ik duizenden afgevallen bladeren bij elkaar veeg kijk ik rond. Ik zie een donkerrode stokroos, die het dapper volhoudt terwijl zijn soortgenoten allang het loodje hebben gelegd,
een gave stinkzwam die omhoog komt tussen het rottende blad,
de lacecap hortensia in prachtige herfstkleuren.
het rode vlijtige liesje in pot, niet kapot te krijgen is.
In de verte schemeren rode vlekken in de frambozenstruiken. Begin november, en ik kan nog steeds oogsten! Dan valt mijn oog op míjn stenen Meisje. Ze leest niet, ze schrijft. Alles is precies zoals het moet zijn.