Thuisgekomen haalde ik Á mon seul desir tevoorschijn en maakte de lijst voorzichtig los. De achterkant van het borduurwerk zit verborgen achter een dunne plaat hardboard, aan de randen dichtgeplakt met een ouderwetse rand plakpapier. Er is geen naam, geen enkele verwijzing te bekennen. Natuurlijk, ik zou het kunnen lospeuteren en proberen omgekeerd te verkopen, kennelijk voor een flink bedrag. Of ik het ervoor krijg? Ik wil het niet eens weten. Wat ik wil weten is wie de maakster is. Want dat het een vrouw is, lijkt me evident. Wie heeft met zoveel liefde dit werk geborduurd en waarom juist dit onderwerp? Waar heeft het gehangen? En waarom komt zoiets moois uiteindelijk op een rommelmarkt terecht? Een oproep in de Leeuwarder Courant leverde twee telefoontjes op. Een mevrouw vertelde dat zij een half geborduurd wandkleed van haar overleden moeder in bezit heeft. Ze hoopt nog steeds iemand te vinden die het afmaakt. Iemand anders schijnt een huis vol van deze wandkleden te hebben. Beiden beloofde ik een keer te komen kijken, maar corona was tot nu toe spelbreker.
Het andere Damesmeisje heeft gelijk: Á mon seul désir staat naast een hang naar contemplatie ook voor het volgen van je hart. Somewhere, anywhere, dat is inderdaad niet gebonden aan een plek. En mijn wandkleed staat ook symbool voor de traditie van borduurwerken, die door vrouwen overal ter wereld steek voor steek zijn vervaardigd. Ook de Damesmeisjes borduren avond aan avond in overblijvende krappe uurtjes in kleine steekjes nieuwe kunstwerken bij elkaar. En zo weten we ons verbonden met al die vrouwen en met elkaar, alsof er een lange borduurdraad loopt tussen Amsterdam en Blije.