De eerste weken op De Nieuwe Ooster kon ik niet bevatten dat ik de baas was geworden van zo’n prachtig park. Maar ik kneep ‘m natuurlijk ook. Het meest beducht was ik voor een voorman, wiens reputatie hem vooruit was gesneld. De man zou een hekel hebben aan directeuren, vooral vrouwelijke, en er viel niet met hem samen te werken.
Ons kennismakinggesprek, al wandelend over het park, was moeizaam en aftastend. Ergens onderweg stonden we stil bij een ovalen grafmoment, waarvan de meeste koperen letters waren verdwenen. ‘Dit is het graf van een oud-directeur. Als we langslopen piesen we erop’, zei de voorman met een dreigende blik naar mij. Ik was onthutst, kon nog net stamelend uitbrengen: ‘En dat is wat mijn graf later ook te wachten staat’? De voorman liet het antwoord slim in het midden.
Later bleek de opmerking een hint naar het NSB-verleden van die oud-directeur. En de voorman bleek ook erg mee te vallen. We hadden al snel een klik, was respect voor elkaars vakmanschap, en ik voelde altijd onvoorwaardelijke steun. Soms vond ik een briefje op mijn bureau met de aanhef mevrouw de directeur. Dan wist ik meteen hoe laat het was en ging ik op gesprek.
De voorman is inmiddels de 80 gepasseerd. Ook na zijn pensioen verloren we elkaar nooit uit het oog. Sinds kort leest ie mijn blogs. ‘Jij met je stiefvader een mooi koppel, jij kon goed met een directeur over weg. Ik geloof dat ik ook zoiets had, dacht ik’, mailde hij vandaag.
Dat hadden we zeker, Dirk, dat hadden we zeker.
Foto: Martin de Haan