‘De tuinen van Buitenzorg’. ‘Bogor’, ‘Djokja’. Zelfs ‘Batavia’. Klanken die een mysterieus verlangen oproepen. Het verlangen dat doorklonk in mijn moeders jeugdverhalen.
Ik lees de zoektocht van Jan Brokken naar de vrouw die zijn moeder zou worden. Haar leven in Nederlands Indië, lang voor zijn geboorte. Het verlangen naar een tijd die nooit weer zal keren.
In de kranten van deze dagen lees ik eenzelfde verlangen. Weet je nog, vorig jaar? Een interview met een Oeteldonkse eigenaresse van een carnavalswinkel annex café. De leegstaande ruimte is te pijnlijk, te confronterend om aan te zien. Ze hebben een oplossing gevonden.
Ook mezelf betrap ik op ‘eerste verjaardagsgedachtes’. Een jaar geleden kwam een familielid terug van een beurs in Noord Italië, waar hij de hand geschud bleek te hebben van de eerste Nederlandse C patient. Daarna was t carnaval, daar danste hij vrolijk met zijn eventuele virussen in de rondte. En daarna werd een ander familielid, niet toevallig want min of meer in hetzelfde huis wonend, ziek. Ik adviseerde haar de huisarts te bellen maar die wist nog weinig van het aanstormende virus. Koop een thermometer, was zijn meest praktische advies. Mama en papa gingen erheen, met het gewenste instrument en sinaasappels. Want zo hoort dat. Daarna werd ik ziek. Een klein beetje maar. Een jaar geleden. Even later ging ik met een andere dochter op wandelvakantie. Kip lekker in een heerlijk hotel, lekker eten, wijnhandelaren bezoeken en veel buiten zijn. Komt die tijd nog ooit weerom? Ach, ons kleine tempo doeloe.
