1958. Village de l’Isle

De dag voor vertrek betekent opruimen. Ik ga in mijn atelier aan de slag. Op zoek naar muizenholen. Alles moet naar buiten, in het gras. Het winterzonnetje doet haar best de ochtendmist te verdrijven. Een roodborstje kijkt toe. Helemaal achteraan vind ik de fiets. Een groot zwaar origineel Simplex Damesrijwiel. Echt iets voor de Damesmeisjes stel ik me voor. Ik fietsend en ML achterop, of andersom. Zingend en met opwaaiende zomerjurken. Daar gaan de heldinnen..

Het rijwiel staat in de weg. Maar ik kan haar niet weg doen. Ze is immers niet van mij. Nou ja, feitelijk wel maar in moreel opzicht niet. Wat een dilemma.

Het zit zo. In 1958 gaf mijn ‘Indische’ opa, de enige opa die ik gekend heb, zijn twee dochters een fiets. Een prachtig, statig zwart glanzend rijwiel. Ik kan me nog herinneren hoe mijn moeder opstapte. Een wonder, ik had mijn moeder immers nog nooit zien fietsen. Op het eind van de straat stapte ze af en kwam teruglopen, de fiets aan de hand. Hij is veel te zwaar, ik kan hier niet op fietsen… riep ze boos tegen opa. En dat was dat. De fiets ging weg en mijn moeder heeft nooit meer, op welke fiets dan ook, een trap gezet. Dat leek me allemaal wel zielig voor opa.

De andere dochter, mijn lieve tante daarentegen, heeft haar hele leven gebruik gemaakt van de fiets. Van logeerpartijtjes herinner ik me dat ze met volle fietstassen van de Vomar terugkeerde. Niks Dirk of Albert, noch de Spar. De Vomar.. Toen de lieve tante er echt niet meer op kon fietsen, gebruikte mijn lieve nichtje de fiets. Onverwoestbaar ging het rijwiel voort.

Toen zij na haar moeders dood naar Argentinië emigreerde, kwam de fiets bij mij. In Amsterdam durf ik haar niet te gebruiken en hier heeft het niet veel nut, in de heuvels. Dus staat ze te verstoffen in mijn atelier.

Ik stof haar af en laat haar verder dromen. Over 1958 en de lieve opa, de Indische prinses die niet wilde fietsen en de lieve tante.