Het is schitterend windstil weer, op deze eerste dag van het nieuwe jaar. Zonlicht zet de hoge bomen rondom onze tuin in een laaiende gloed. Ook de weilanden en akkers rondom Blije liggen er zonovergoten bij. Alles is knisperend groen, bijna nieuw. Op de bietenplek ligt een enorme berg suikerbieten te wachten op transport. De luchten zijn als altijd nauwelijks te beschrijven. Blauwer dan blauw, witter dan wit, gestapelde schapenwolkjes, met een halve regenboog aan de einder.
Een jongetje gooit een rotje naar de overkant van de straat en rent hard weg. Hier en daar ligt wat afgeschoten vuurwerk, maar het valt dit keer mee. Op het dorpsplein, in de restanten van een aanhangwagentje, een verkoolde brandstapel van kerstbomen, een fiets en de onvermijdelijke autobanden. Onderweg komen we onze CV-monteur tegen, een vrouw van de haakclub, diverse mensen met een hond. Iedereen is buiten om een frisse neus te halen, onze stemmen met wederzijdse nieuwjaarswensen dragen ver.
Ik moet denken aan het andere Damesmeisje, zo gelukkig op haar plek in de Salines. Dit Damesmeisje voelt precies hetzelfde in Noardeast-Fryslân. Als er iets is waar de Gewone Jongen en ik dankbaar voor zijn, dan is het wel dat we het afgelopen coronajaar hier woonden. In deze vredige rust, in deze onmetelijke ruimte, zonder gehaast en zonder ingewikkeld gedoe. Met altijd de natuur op de achtergrond, bereid om ons te ontvangen wanneer wij dat willen. Het lijkt gewoon, maar is van een grote kwetsbaarheid.