Ik word wakker uit een heldere droom. Het lijkt te gaan over de ontmoeting met een oude bekende, omgeven met geheimzinnige rituelen. Alles is rustig, vredig en vanzelfsprekend. Kijk ik terug in de tijd, of droom ik iemands anders’ leven, vraag ik me af.
Als we de auto naar het strand nemen, verschijnt de geliefde buurman achter zijn raampje en zwaait met een onwaarschijnlijk tenger handje terug.. Ook dit lijkt een droombeeld. Wanneer we arriveren is de zee vertrokken. Een zacht gele vlakte, tot waar het oog reikt. Uit de verte klinkt machinegeluid van de oesterboeren, aan het werk tussen de verre palen. Regen en zon wisselen elkaar af als we de wijde verte in lopen. Een prehistorisch landschap. Op de zachte brom in de verte na, geen enkel teken van leven.
Thuis hervatten we de grote muizenschoonmaak. We verplaatsen kinderbedden en meubels die in geen 16 jaar van hun plek zijn geweest. Ik open nachtkastjes en vind haarspeldjes, snoeppapiertjes, opladers, briefjes, knuffels, en slofjes uit een ander tijdperk. Verloren gewaand, weggegooid, achtergelaten items. Een jeugd in trivialia gaat door mijn handen. Flarden van gelach, geroep. Het geluid van gedraai en getrek aan het voetbalspel, nu al jaren kapot en wankel in de hoek geschoven. Beelden van de stapels kleding die hier op de grond rondslingerden. De kast stond er werkeloos bij. Nu is alles keurig opgevouwen en opgeborgen, de kastsleutel omgedraaid, uit het zicht. De kinderkleding vertrokken.
Wat rest zijn de herinneringen. Als droombeelden uit een vorig bestaan.
