Het licht van de vuurtoren van Westkapelle gooit haar noodsignalen uit over land en zee. Zo lijkt het mij als ik de overtocht waag. Er zullen toch nog enkele oude bewoners zijn die zich die nacht in 1953 herinneren, met soortgelijk weer. Hoe zou dat voor hen zijn, peins ik al sturend. Met de kont in de storm heeft het busje nergens last van. De weg ligt bezaaid met takken. De klei glimt boosaardig vanmorgen. Wolken jagen boven ons voort. We zijn op weg naar het strand en de Beauforts zijn opgelopen tot 10 met orkaanachtige windvlagen. Niemand op de weg.
Ik trek mijn stormvaste capuchon over mijn hoofd en stort me in de wind. Een leeg strand en huizenhoge golven. Met de wind schuin in de rug zou je denken dat hardlopen een makkie is. Ik kan me amper staande houden en dreig de zee in geblazen te worden. Marie loopt met haar kop tegen mijn knie aangedrukt. Is ze bang, vraag ik me af.?Later realiseer ik me dat haar zorgen mij betreffen. Zodra ik uit de wind ben, in de luwte van de duinen, rent ze vrolijk en uitgelaten met haar kop in de wind. Ik herinner me een gesprek over hulphonden. De sterke huisgenoot heeft een trainer in de familie en vertelt hoe honden op deze manier hun blinde baasjes de weg leren wijzen.
Alleen met de elementen, hoe heerlijk vind ik dit. Waarom trekken extreme weersomstandigheden me zo aan?
Thuis gekomen, kruip ik op de bank en lees de verdere dag mijn boek. “Rode komeet”, de nieuwe biografie van Sylvia Plath. Vlammende kunst en een kort, stormachtig leven.
Hulphond
