We ontmoetten elkaar voor het eerst begin 2003. Aanleiding waren de vele discussies binnen de Buitendienst van De Nieuwe Ooster. Die gingen over het al dan niet aanplanten van klimop, maagdenpalm, bosaardbeitjes. Kortom: bodembedekkers. Ik was een groot voorstander, maar de mannen wilden er niet aan. Jij vond als toenmalige directeur dat de aanplant ervan goed gelukt was. Maar je was nog niet met pensioen, of al die woekerende bodembedekkers werden net zo hard weer weggeschoffeld. De mannen omschreven je als een statige man, een èchte directeur. Hoewel het niet gezegd werd, voelde ik wel dat ik aan die statuur op geen enkele manier kon tippen. Maar de Voorman voegde er als een verzachtende opmerking aan toe, dat ik wat ideeën betreft wèl je dochter had kunnen zijn.
Die opmerking maakte dat ik je vrij snel na onze eerste ontmoeting ‘papaatje’ ging noemen. Want onze onderlinge verwantschap en interesses bleken groot. Je ging een belangrijke rol spelen in de jaren van míjn directeurschap. Je was op de achtergrond als de vader die ik al sinds 1985 moest missen. Namens hem zat je op de eerste rij bij mijn afscheid, en dat was me veel waard. Het is een fijne herinnering.
Wie had toen kunnen denken, papaatje, dat je dit jaar je 100ste verjaardag zou vieren? Dat je al die jaren met zoveel passie geïnteresseerd zou blijven in je tuin en het leven?
En nu vind ik volkomen onverwacht je overlijdensbericht in de brievenbus.