De deel van de boerderij is donker en modderig. Achterin geeft een deur toegang tot een ouderwetse keuken. Daarachter ligt de mooie kamer. Leren bankstel, eetkamertafel met perzisch tapijtje, geborduurd schilderijtje aan de wand van Vermeer. De Boer, 75, pacht grond achter de dijk, het buitendijks gebied. In het achterste kwelderdeel komt volgend jaar de Terp van de Takomst, een landschappelijk kunstwerk dat de geschiedenis laat zien van dit gebied en zijn bewoners. De Boer laat daar paarden lopen. Niet eens van hem, want stiekem onderverhuurd. Maar paarden, die knabbelen aan hout en lopen het wandelpad stuk. Dat de locatie bepaald is door Rijkswaterstaat, dat de provinciale vergunning inmiddels is verleend, dat deert niet. Ga maar naar de Hoge Raad, vindt de Boer. Kan hij de paarden niet vervangen door zijn eigen pinken? Nee. Voorlopig proberen, maar dan wel de paarden weghalen als het te drassig wordt? Nee. Na een uur zoeken naar een aanvaardbaar compromis zit de Boer er nog steeds koppig en onverzettelijk bij.
De ruil van twee stukken land lijkt een onmogelijk suggestie. Maar plotseling glimmen zijn ogen. Meer grond, aan één stuk, dat biedt perspectief. Ik beloof dat zijn naam vereeuwigd zal worden op het kunstwerk. En zeg dat het nooit de bedoeling kan zijn dat we niet tegemoet komen aan boeren die hier hun leven lang wonen en werken. ‘En zo is het’, zegt hij plechtig en geeft me een elleboog.