‘Liselore Gerritsen is overleden’, meldt de Gewone Jongen met de LC voor zijn neus. Het krantenbericht is summier. ‘Zangeres en schrijfster Liselore Gerritsen is woensdag op 83-jarige leeftijd overleden. Gerritsen was een tijd getrouwd met cabaretier Paul van Vliet. Samen richtten zij het Leidsch Studenten Cabaret op en later Theatergroep en Theater Pepijn. Vanaf de jaren tachtig ging ze solo. In 2004 kwam haar laatste album Liselore NU uit.’
Een productief leven samengevat in een paar zinnen. Maar Liselore Gerritsen was zoveel meer. Tenminste voor mij.
Een aantal van haar liedteksten, of zinnen daaruit, draag ik sinds diezelfde jaren tachtig met mij mee. Opgeschreven in mijn dagboek, geborduurd op de Levensdeken, nazingend in mijn hoofd.
‘Met mij is geen land te bezeilen, maar geen zee gaat mij te hoog’. Grote steun tijdens mijn eerste relatiebreuk. Over hoe je een vrouw weg kan zetten als lastig. Terwijl zij gewoon zichzelf wil zijn, zelfstandig en gepassioneerd.
‘Iedereen heeft zijn rivier, en ik, ik heb de IJssel’. Dat gaat over het maken van eigenzinnige keuzes in het leven. En daarvoor gaan staan.
‘Dat is waarom een oktoberkind niet gelooft in laatste dingen, ’t zal een herfstdag als een lentedag bezingen’. Over onverwoestbaar optimisme, altijd maar weer.
Zolang ik leef, geen kringloop voor de stukgelezen boeken van Liselore Gerritsen in mijn boekenkast.
Alleen dat laatste album, dat heb ik gemist. Welke levenswijsheden heeft ze nog meer voor me in petto?