Na een intensieve dag werken pak ik voor het slapen gaan mijn boek, ‘De H is van havik’ door Helen Macdonald.
Ik lees: “Het leven kent een periode waarin je verwacht dat de wereld aldoor iets nieuws te bieden heeft. En dan volgt de dag waarop je beseft dat het volkomen anders zal zijn. Je constateert dat het leven zich ontpopt als iets wat uit gaten bestaat. Hiaten. Verliezen. Dingen die verdwijnen. En dan besef je ook dat je verder moet groeien, om die gaten heen, ertussendoor, waarbij je steeds terug kunt grijpen naar daar waar vroeger iets was, en je die intens glanzende dofheid ervaart van het gebied waar de herinneringen zijn .”
In dit autobiografisch boek stort de schrijfster zich, na de dood van haar geliefde vader, op het ‘ treinen’ van een havik. Ze geeft haar baan als universitair docent aan Cambridge University op, om in de heuvels te gaan vliegen met haar vogel.
Ik zie haar gaan. Door velden, langs bosranden, de vogel op haar vuist. De havik scherend over de boomtoppen.
Ach, de Engelse landschappen. De wildernis die in het Verenigd Koninkrijk altijd dichtbij is. Robert Macfarlane schrijft er zo mooi over in zijn ‘Wild places’. Mijn hart hunkert er naar. Een gat. Ik leef om de gaten heen, zoals we allemaal doen.
Mensen doen vreemde dingen wanneer ze in de rouw zijn. Op ongeveer dezelfde leeftijd als de schrijfster verloor ik mijn vader. Oud genoeg om door te leven maar te jong om zonder te willen. Een leeftijd waarop er zoveel te delen valt aan nieuw verworven vaardigheden, omstandigheden. Zaken om trots op te zijn, om met je vader te willen delen. Wanneer dat wegvalt, heb je ‘eigenlijk’ niets klagen maar van binnen des te meer.
Ik ging me, na mijn vaders dood, op een bepaalde manier roekeloos gedragen. Ik had beter een havik kunnen nemen. Mijn onverschilligheid bracht leven voort, maar ook destructie. Zoals ook de havik destructie brengt. De havik is geen genadige rover. Hij brengt horror te weeg.
Leven en dood, de gaten waarmee we allen leren leven.
Met mijn vader en broertje Dick
