Een zachte zon schijnt in het verborgen boomgaardje. Een stevige wind doet de bladeren van de hoge bomen zichtbaar ritselen, maar ik hoor het niet hier binnen. Over de tuin ligt een goudgele gloed. Het veldje onder de bomen, meer mos dan gras, ligt bezaaid met het felgekleurde blad van de lindebomen. De plastic bearchairs staan er eenzaam middenin, als wachters. In een hoekje van de tuin steken de oranje bladeren van de krenteboom af tegen de hoge beukenhaag van de buren. Het blad van de perenboom recht voor mijn neus is afwisselend geel en groen. De aangevreten peren zijn allemaal verdwenen. De kwarrende iele pruimenboom heeft het opgegeven, zijn blad is al weg. De twee appelbomen zijn nog volop groen, het zijn duidelijk de overlevers van het stel. Hoog boven het tuinmuurtje steken wat takken uit van de kleinbloemige witte klimroos met een enkele trotse bloem. Ik loop naar buiten om dichterbij te kijken. De lucht is vochtig, het is kil. Een merel snelt voor mijn voeten weg de begroeiing onder de bomen in, met hier en daar nog wat houtachtige stengels van het fluitenkruid. De Rodgersia is ingestort, de grote bladeren zijn bijna pulp. Alles om me heen maakt terugtrekkende bewegingen, graaft zich in, wacht op betere tijden. Als Nederland, op weg maar Kerstmis. Maar Sally Holmes, die bloeit nog steeds.