We parkeren de auto op ‘het plein van de sympathieke buren’. Uit een piepklein huisje komt een dame te voorschijn, een sigaret nonchalant in haar hand. Witte broek en zacht geel twinset. Ik ben even bang dat Marie, met altijd vieze poten, tegen haar op zal springen. De dame brengt de hond water in een bakje van dezelfde kleuren als haar outfit.
We lopen de kustwandeling in de baai van Mont St Michel. Het hoge water heeft het pad in een modderbad veranderd. We passeren groepen Franse wandelaars, dicht op elkaar, vrolijk lachend en zingend. Onder hen kinderen die op hun blote voeren meelopen. Later zien we een straatnaambordje: ‘weg van de blote voeten’. Vreemd, die voorspellende straatnamen.
Thuis horen we dat met ingang van morgen het leven hier drastisch beknot wordt. Een strenge lockdown, met avondklok bovendien.
We besluiten deze laatste avond van relatieve vrijheid samen met de Fransen te gedenken en rijden naar La Cale. Het notoire ‘slechtste restaurant’ van Frankrijk. De vriendengroep aan de grote tafel voor de open haard is al dronken, lang voor het eten arriveert. Geen mondkapje te bekennen. De baas van de zaak bezoekt elk tafeltje met zijn glas in de hand, zonder kapje. Ik denk aan de auto’s voor de deur en de afstanden die de bezoekers straks nog moeten afleggen. Allemaal met het nodige achter de kiezen en wellicht het een of ander onder de leden.
De zon gaat onder boven de oesterbedden. Nieuwe gasten stromen binnen. De flessen gaan rond, er wordt geklonken, getoast. Weggedoken in een ver hoekje slaan we ze gade. Allemaal aardige mensen. Maar oh wat moet ’t worden met dit land.
