Twee opmerkingen spoken in bed door mijn hoofd. Allebei zijn het reflecties op de gebeurtenissen rondom Verwarde Vriendin. Normaal gesproken kan iemand die het spoor bijster raakt altijd terug naar een vertrouwde omgeving. Een vaste woonplek, de supermarkt om de hoek, het dagelijkse ommetje. Verwarde Vriendin heeft dat allemaal niet. Waar ze ook heen gaat, alles is nieuw, onbekend, bedreigend. Zo gezien is het dus helemaal niet gek dat de vriendinnen en zus op zoek zijn naar een huisje voor haar. En dat meteen gezellig en vertrouwd willen inrichten. Haar weigering mee te willen werken hieraan zou in feite een grote schreeuw om hulp kunnen zijn. Maar er is ook een andere kant aan al dat helpen. Gaat het om een depressie met psychotische kenmerken? Is het een beginnende dementie? Of is het haar persoonlijkheid die langzaam aan het desintegreren is? Die laatste mogelijkheid is nieuw voor me en werpt een ander licht op de zaak. Hulpverleners weten hoe ze met zo iemand moeten omgaan. Vriendinnen niet. Een zus ook niet. De taak die voor me ligt is misschien anders dan ik dacht. Ik ben geen hulpverleenster, die moet proberen de zaak in goede banen te leiden. Terwijl het onderwerp van al die zorg alleen maar boos is, om zich heen slaat en dat alles niet wil. Is het niet veel belangrijker om een vriendschap van meer dan 40 jaar te koesteren en te beschermen? Het betekent afstand nemen en zo tegelijkertijd dichterbij proberen te komen. Naar dat wat er ooit tussen ons was.
